woensdag 16 augustus 2006, De dag begint om 04:00
04:00 uur. Heb ik echt de wekker gezet? Je kunt toch niet verwachten dat ik nu echt op sta. Ik lig zo lekker, mijn bed is zo warm en buiten is het zo koud. Ik zet het dakraam open, ga rechtop zitten, en kan zo meteen buiten kijken. De zon laat zich nog niet zien. De Zweedse man loopt alweer met zijn statief onder de arm de berg op. Ik draai me nog een keer om, maar zet mijn terugtel alarm op 15 minuten. 04:15 nog steeds niets. Ik draai me nog een keer om, maar niet zonder mijn terugtel alarm te starten. 04:23 Ik wordt toch wat onrustig. Het is zo makkelijk om weer te blijven liggen, maar ik sta op. Ik kleed me warm aan, neem mijn foto-uitrusting, en loop naar buiten. De Zweedse man is inmiddels weer naar beneden gekomen, en staat klaar om het eerste zonlicht op te vangen. De bergen aan de overkant van het meer zijn roze gekleurd. Ik stel mijn statief een stukje verderop op, en zoek naar de bijzondere plekjes van het meer. Zowel met digitaal als op dia schiet ik enkele foto’s. Ik ben heel tevreden over de digitale beelden die ik direct terug kan kijken. Na 45 minuten houd ik het voor gezien. De Zweed loopt nog met zijn camera rond, maar ik schiet nog even terug in bed. Langzaam ontdooien mijn voeten en mijn vingers weer, en als ik om 09:00 uur wakker wordt ben ik weer helemaal warm. Moet ik nu weer mijn warme bed uit?
Buiten is het prachtig weer. Vandaag rijden we verder richting Egilstaðir. De laatste keer dat we hierheen reden was in 1999, en het enige dat we toen gezien hebben was mist, mist, mist een bergtop boven de mist, en weer enkel mist. Dit keer is het anders. De oostkust van IJsland is fantastisch mooi. Qua kust in ieder geval mooier dan de zuidkust. Prachtig gekleurde bergen, groene weiden, en een mooie blauwe oceaan zijn vandaag onze uitzichten. We stoppen bij een strand waar een enorme pilaar staat. Voor ons toch bijzonder genoeg om er een strandwandeling aan te koppellen. De golven bereiken met gemak hoogtes van twee meter, om vervolgens wit schuimend uiteen te spatten op het gitzwarte strand. We lopen tot waar we niet verder kunnen, en wandelen weer terug naar de auto. We vervolgen de weg die overal mooi blijft, en overnachten even voorbij Breiðdalsvík waar we een uitzicht hebben over de Atlantische oceaan. Aan de horizon kleurt de hemel rose, ongeveer 20 meter onder ons beukt de zee tegen de rotswand.
Donderdag 17 augustus 2006, Aurora Borealis
We rijden verder langs het oostenlijk gedeelte van IJsland. Het is hier nog steeds mooi, maar nergens spectaculair. We volgen op veel plaatsen weg nummer 1, maar af en toe besluiten we de weg te verlaten om de kustroute te volgen. Ook al hebben we een recente kaart van IJsland, op veel plaatsen zijn de wegen toch net anders als aangegeven. Ligt er een asfaltweg in plaats van een zandweg, of rijden we plots een andere richting in dan we volgens de kaart zouden mogen verwachten. Dat gebeurt dus ook als we via de kustroute naar Egilsstadir rijden. Het wegnummer blijft hetzelfde, maar de weg draait anders dan aangegeven op de kaart. Al na korte tijd wordt duidelijk waarom. We rijden een 13 kilometer lange tunnel in, en snijden zo een flink stuk af. Dat was eigenlijk niet de bedoeling, maar we rijden toch maar niet terug. Eerder dan verwacht rijden we het erg drukke Egilstadir in. Als ik me niet vergis, komt de boot vanuit Noorwegen hier op donderdag aan, en vandaag is het ……… Juist. Het parkeerterrein bij de Bonus, een van de goedkopere supermarkten die IJsland rijk is staat vol met campers die net van de boot gekomen zijn. Helaas gaat de Bonus ook als de boot uit Noorwegen aankomt pas om 12:00 uur open. Wij gaan daar ook niet op wachten, en rijden richting Hengifoss. In 1999 zijn we hier ook geweest, en die waterval had toen behoorlijk indruk gemaakt. Een goede reden dus om nu nog maar eens te gaan kijken. Al snel verlaten we de harde weg, en hobbellen over een gravelweg richting onze bestemming. In 1999 was er net genoeg plek om onze Hyundai Atos te kunnen parkeren, dus we hopen maar dat er nu niet teveel volk is, zodat we onze L200 kwijt kunnen. Als we aankomen blijkt dat ik me voor niets zorgen gemaakt heb. Het parkeer plaatsje is weg, en in plaats daarvan ligt er nu een parkeerplaats, inclusief toiletgebouw. Ondanks dat er al enkele personenauto’s, campers en tourbussen staan, vinden wij nog met gemak een plekje voor onze auto. Is dit nu goed of niet goed? Het idee van 1999 dat we bij een waterval stonden waar nauwelijks iemand kwam kijken gaf ons toch een beetje het gevoel in een woeste omgeving te zijn. Nu we de waterval moeten delen met tientallen andere touristen is dat gevoel een beetje weg. De waterval wordt er natuurlijk niet minder mooi van, en het landschap is nog net zo geweldig, of misschien zelfs nog geweldiger als in mijn herinnering, maar het gevoel is anders. Ook de klim naar boven is trouwens anders als ik in mijn herinnering had, en dan vooral langer en steiler. Na een half uur tot drie kwartier stevig doorstappen staan we op het uitzichtpunt voor de waterval. Volgens de borden aan het begin van de route, en hier bij het uitzichtpunt geven aan dat het vanaf hier een stuk gevaarlijker is. Oke, we stappen weer een beetje het woeste landschap in. Hier worden we niet meer bij het handje vastgehouden, maar kan het zelfs gevaarlijk zijn. Een flink aantal mensen houd het hier voor gezien, en keren om. Wij niet, wij gaan nog verder. Een kwartiertje later houd het pad aan de linkerkant van het water op. Je kunt hier ook niet meer verder, of je moet het diepe snelstromende koude water in stappen. Voor veel mensen is hier het eindstation. Voor ons niet. Wij zoeken naar een enigzins doorwaadbare plaats, of een plaats waar je het water kunt oversteken door van steen naar steen te springen. Die plaats vinden we al snel, en springend van steen naar steen bereiken we droog de overkant. Over een erg steil, en soms ook nog glibberig pad, naderen we de waterval. En dan komt de beloning voor onze inspanning. De kom waarin het water van de waterval uiteenspat in een fijne nevel is gevuld met regenboog. Vanaf waar we staan lijkt het water te eindigen in een berg goud. De rode banden in de muur achter de waterval, de blauwe lucht daarboven, en ook nog het goud onder de waterval maken het plaatje compleet. We lopen nog een klein stukje verder, waar de waterval ons trakteert op een verfrissing van fijne opspattende nevel. Vanaf dit punt is ook een heuse regenboog in de waterval te zien. Lang kunnen we hier niet blijven staan, omdat we langzaam maar zeker enigzins doorweekt beginnen te raken, al is dat op zo’n stralende en warme dag als vandaag natuurlijk niet zo’n probleem.
We klauteren weer terug over de rotsen en glibberige paadjes, en steken op de voor ons bekende plaats de rivier weer over. Een wandeling van ongeveer 30 minuten brengt ons terug naar de parkeerplaats. Nadat we nog een kopje koffie in onze camper hebben genuttigd, rijden we terug naar Egilsstadir via de weg aan de overkant van het fjord. Ondertussen is de Bonus open, en slaan wij weer wat boodschappen in. Dan gaat de weg verder langs nummer 1. We willen vanavond voor zonsondergang bij de Dettifos zijn. Dat valt echter niet mee als je gaat rijden over de oude ringweg, Morðurdalir. Een erg mooie route waarbij je door een pekzwart desolaat landschap rijd. Je kunt je zo op de maan wanen. Tegenliggers zijn hier geen probleem, die zie je al vanaf kilometers afstand aankomen. Enorme stofwolken markeren de plek waar de wagen net heeft gereden. Dan weer moeten we steil stijgen, om vervolgens weer net zo steil te dalen. Ergens halverwege is een mooie picknickplaats, die wij ook gebruiken voor ons avondeten. Doordat we regelmatig hebben gestopt, moeten we nu alles op alles zetten om nog op tijd bij Dettifos te kunnen komen. Zodra we van de zandwegen van Morðurdalur af zijn kunnen we over een splinternieuw wegdek behoorlijk doorrijden. Dit gaat totdat we afslaan naar de 864. In Dwars over de weg lopen allemaal uithollingen van ongeveer 10 cm diep of hoog, afhankelijk van hoe je het wilt bekijken. In 1999 met de Hyundai Atos, haalde we een snelheid van ongeveer 30 kilometer per uur op deze wasbord weg. Met de L200 gaat het een stuk sneller. Tussen de 70 en de 80 is goed te doen, al lijkt het wel alsof je op een powerplate zit. Een powerplate is zo´n trilapparaat, waarbij je met minimale inspanning veel gewicht kunt verliezen, en je bij een sportschool veel geld moet betalen. Wij hebben dat nu gratis. Na 15 kilometer op deze weg te hebben gereden begin ik me toch wel enigzins zorgen te maken over de laptop, welke ik gebruik voor het maken van Back-ups van mijn digitale foto’s en het bijhouden van het reisverslag. Die zit ook op die trilplaat, en volgens mij kan zoiets daar eigenlijk niet tegen. De rest van de weg mag Ans de laptop op schoot houden. Een paar kilometer voor de Dettifoss begin ik me af te vragen of we onze auto wel kwijt kunnen op de kleine parkeerplaats bij Dettifoss. Of voor de bordjes “verboden te kamperen:” Mijn verbazing is dan ook groot, als ik de bocht om kom, en ongeveer 25 kampers het parkeerterrein hebben bezet. Slechts een paar plaatsjes zijn nog vrij. Gelukkig heb ik genoeg aan een plaats. De zon is nu bijna onder, en ik neem mijn fotospullen en statief mee, en snel nog even naar de Dettifoss. Een geweldige waterval van 100 meter breed, en 45 meter hoog waar zo ontzettend veel water met zo veel kracht doorheen raast, dat je je niet kunt voorstellen dat dat zo altijd maar door blijft gaan. De vraag rijst, waar komt al dat water vandaan. In het halfduister loop ik weer terug naar de camper, onderweg af en toe stoppend om toch nog die ene foto te kunnen maken. Ik ben nogal moe van het vele rijden en wandelen van deze dag, maar lees eerst nog een paar bladzijdes uit mijn boek. Om 24:00 uur besluit ik dat het mooi is geweest voor vandaag. Ik loop nog even naar buiten. Een wazige witte streep loopt over de hemel. Langzaam kleurt de witte streep naar groen. Ik had het rond deze tijd van het jaar niet verwacht, maar ik ben getuige van het Noorderlicht. Ik maak Ans, die al op bed licht wakker. Slaapdronken kijkt ze uit het dakraam van de camper. Ik stel ondertussen mijn statief op, plaats de camera’s, en begin te fotograferen. Af en toe kijk ik door de zoeker, of het beeld nog wel goed is, en vervolgens laat ik de lens ongeveer 30 seconden open staan op diafragma 2,8. Dit geeft redelijke resultaten, maar ik schakel toch over naar 2 minuten op F4. In het donker is het moeilijk goed scherp te stellen, vooral omdat je het objectief iets voorbij oneindig kunt draaien. Een beetje op hoog van zegen laat ik regelmatig de sluiter open en dicht gaan. Ondertussen kan ik nauwelijks mijn ogen van de hemel houden. Het ziet er mooi uit. Als het Noorderlicht wat zwakker wordt, ruim ik mijn apparatuur op, en maak me klaar om naar bed te gaan. We kijken nog even door het dakraam naar buiten, en dat is genoeg om binnen een minuut met alles weer buiten te staan. De camera wordt naar de hemel gericht, en ik stel zo goed en kwaad als ik kan sluitertijd, diafragma, en scherpte in. Ondertussen houd ik mijn ogen gericht op de hemel. Aan de horizon is het noorderlicht nu gaan dansen. Het springt alle kanten in. En dan Een geluidloze explosie van licht. De complete hemel is groen. Overal danst het noorderlicht. Aan de uiteinde van de vele waaiers is blauw en rood licht te zien. Voor mij staat het Noorderlicht nu meteen op de eerste, tweede en derde plaats van natuurverschijnsels die ik ooit mocht aanschouwen. Hoe mooi het is, is niet te beschrijven, het is iets wat je gezien moet hebben om te geloven, zo mooi!
Rond 01:45 is het dan echt over. De hemel kleurt weer zwart, en slechts aan de horizon kun je zien dat de zon rond deze tijd van het jaar nooit ver weg is. Een oranje blauw schijnsel straalt aan de horizon. Nog nagenietend lig ik in bed, en kijk af en toe nog uit het dakraam, maar het noorderlicht blijft weg. Uiteindelijk val ik in een diepe slaap.