Menu Sluiten

Woensdag 14 augustus

Eerste halte Drápuhlíðarfjall. Dit is de meest kleurrijke berg van IJsland. Een zonnetje zou de berg werkelijk in vuur en vlam zetten, maar de bewolking beperkt het kleurgevoel. Desondanks ziet hij er rood/goud uit. We lopen een stuk omhoog. De berg ligt bezaait met mooie stenen. In veel verschillende kleuren gaan ze onder onze voeten door. De wind is snijdend, en we besluiten niet tot de top van 527 meter door te lopen. We hebben hier ook al een mooi uitzicht over de vele kleine eilandjes in de Hvammsfjörðúr.
We rijden verder naar Stykkishólmer. Het lijkt van afstand dat het weer redelijk is. Het eerste wat opvalt is de witte moderne kerk. Werkelijk een knap staaltje architectuur. Binnen in de kerk hangt een mooi schilderij, Maria en Kindje Jezus voorstellende. Vanaf hier gaat het naar de haven, waar we even de klif met de fel oranje vuurtoren beklimmen. Dat ding zie je volgens mij ook in dichte mist als hij niet brand. Bij de haven staat een aluminium boot als kunstwerk. Echt mooi gemaakt. Wat betreft de kunst en architectuur van de IJslanders kunnen ze in Nederland nog veel leren.
We rijden door tot aan Ólafsvík. Hier zijn we in 1999 al geweest, en we slaan na Ólafsvík een klein weggetje in wat ons tot aan de Kerlingarfoss leidt. Na wat te hebben gegeten wandelen we naar de waterval. We springen over een paar kleine beekjes, en staan dan aan de voet van de waterval, Net als de Svartifoss, in het zuiden van IJsland komt deze waterval tussen basaltkolommen naar beneden gestort. Ondertussen zijn alle wolken verdreven, en baden wij geheel in zonlicht. Hoog in de bergen zien we nog wel wolken hangen. Door de ondergaande zon worden deze wolken mooi warm gekleurd. Op de weg terug naar de camper verras ik een paar schapen die door het lage zonlicht met een gouden randje versierd zijn. We rijden langs het plaatsje Rif, hier zit de doorgaande weg vol met sternen. Vele zijn platgereden. Geen wonder, want ze reageren traag als wij voorbij gereden komen. We weten ze in ieder geval allemaal te ontwijken. We parkeren voor het volgende dorpje bij een grote kolonie Noorse Sternen, en zien de zon aan de horizon achter de wolken verdwijnen. Buiten giert de wind om de camper, maar binnen geurt de koffie.

Donderdag 15 augustus

De wind is niet gaan liggen. Nog steeds beukt de wind op de camper. Tijdens het rijden is de wind duidelijk aanwezig, en zijn twee handen aan het stuur hard nodig. We rijden door tot het westelijkste deel van snæfell. Hier beklimmen we eerst de krater Faxhóll. Deze is gedeeltelijk afgegraven, wat aan de voorkant ruime parkeergelegenheid biedt. Het afgegraven gedeelte is erg kleurrijk. We vervolgen de weg, en rijden ditmaal door tot hólahóllar. We rijden de auto tot in de krater. Ongelofelijk hoe groot deze krater is. Een complet voetbalveld zou hier aangelegd kunnen worden. Ook hier klimmen we tot het hoogste punt. Verschillende gekleurde brokken lavasteen liggen aan onze voeten. Volgende halte Hellnar. We kunnen de gletsjer Snæffellsjökull van hieruit zien liggen, tenminste de wolken die de gehele gletsjer omsluiten. Dit zal vandaag ook niet meer veranderen. Heel het centrale deel van dit schiereiland is in wolken gehuld. De kust is zonnig. Boven het fjord is de lucht mooi blauw. Een blauw dat totaal anders is dan het blauw van de lucht in Nederland. Het is feller, en zachter tegelijk.
Van Hellnar volgen wij het voetpad naar Arnarstapi. Onderweg zien we verschillende kraterpijpen, grotjes en basaltformaties. Te mooi om op te noemen, en dus zeker een aanrader om deze wandelroute te volgen. Door de grotten klinkt de roep van de meeuwen, versterkt door hun echo vele malen harder. Bij Arnarstapi liggen de grootste grotten, en natuurlijke poorten. We willen nog even in het haventje kijken, maar deze is gesloten vanwege werkzaamheden. We rijden dus door, en stoppen bij het zwarte kerkje van Búdir. Ondertussen waait het zo hard dat de camper helemaal op en neer deint. Het rijden wordt erg moeilijk, en dus gaat de vaart er uit. We willen nog even naar de boerderij Ytri-tunga, maar het wordt al wat later, en dus zoeken we een plekje om de nacht door te brengen. We zetten de camper een beetje uit de wind bij een kerkje, en kijken naar een prachtige mooie bewolkte rood/oranje zonsondergang. Af en toe wordt de camper door een behoorlijke windvlaag nog door elkaar gerammeld, maar de frequentie waarmee dit gebeurt neemt af. Misschien krijgen we toch nog een rustige nacht……..
Die nacht…
Dat had ik moeten afkloppen op blank hout natuurlijk. In plaats van afnemen laait de storm plotseling in alle hevigheid op. De storm beukt met enorme kracht tegen de zijkant van de camper, en trekt de auto regelmatig uit de vering. Ondanks dat het dakraam goed dicht is klappert het in het ritme van de storm mee. Alsof we op een boot in ruig weer zitten schudt het bed op en neer. De ramen kraken in de sponningen. Ik moet iets doen wil ik kunnen slapen. Ik trek mijn broek aan, en ga de auto met de rug naar de wind zetten. Misschien dat we dan wat stabieler staan. Ik lig nog maar net terug in bed, of de auto schudt en kraakt net als voor mijn actie. Iets grovere middelen dus. Ik sta weer op, en ga op zoek naar een windarm plekje. We staan bij het kerkje van Staðarstaður Misschien staan we aan de andere kant van de kerk wel uit de wind. Ook hier rukt de wind aan mijn lijf, en moet ik er tegen in gaan hangen om niet omgeblazen te worden. Dan zie ik aan de overkant van de weg nog licht branden in een boerderij. Schuin van de boerderij staat een grote schuur gebouwd in een L vorm. Ook al is het al 12 uur geweest, zie ik de voltallige familie aan de eettafel zitten, en zou je zeggen dat ze aan het ontbijten zijn. Ik klop aan de deur, die even later wordt opengedaan door de dochter des huizes. Even later staan haar vader en moeder erbij. Op mijn vraag of ik de auto vanwege de storm langs de schuur uit de wind mag parkeren, wordt meteen instemmend geantwoord. Ik haal de camper, en zet deze vlak tegen de muur. We vangen nog steeds wind, maar een stuk minder dan voorheen. Langzaam wiegt de wind ons in slaap.

Vrijdag 16 augustus,

De wind is iets minder geworden, maar twee handen aan het stuur zijn nodig. We stoppen even bij een benzine pomp/restaurant/café. Er staat niemand aan de bar. Het doet me een beetje denken aan zo’n Amerikaans tankstation zoals je ze vindt langs lange uitgestorven “highways”, zodat je je afvraagt hoe ze hier een botterham kunnen verdienen. Het afrekenen lukt niet. Tot 3 keer toe werd mijn Credit Card geweigerd. Uiteindelijk betaalde ik maar cash. We reden door naar Gerðuberg op zoek naar Rauðamelsölkelda. Een minerale bron, waar je zo vers mineraalwater kan drinken. In eerste instantie lopen we er zo aan voorbij. Er staat behalve bij de parkeerplaats geen bord, maar er licht een overduidelijk pad zodat we dat maar volgen. Uiteindelijk stopt het pad na ongeveer 25 minuten lopen zonder dat we een bron hebben gevonden. We lopen terug naar de auto. Een boekje met een wandelroute brengt uitkomst. We moeten het beekje waar we langs af liepen oversteken.. Vroeger lag hier een houten brugje, en stond er een aanwijsbordje, maar nu niet meer dus. We lopen terug, en staan enkele minuten later bij de bron, waar we onze bidons vullen met het naar spa zonder prik smakende mineraalwater, wat hier dus lekker fris uit de bron komt. We rijden naar het Rauðhalsahraun, waar een paar grotten moeten liggen. We rijden een stukje de 55 op alvorens we ergens stoppen om te eten, als het noodlot toeslaat. Ans maakt een verkeerde beweging tijdens het achter in de camper klimmen. Een van pijn vertrokken gezicht, en een schouder die er niet uit ziet. Net als in 1995, arm uit de kom. Ik ondersteun Ans een beetje zodat ze weer uit de camper en in de auto kan. De camper wordt weer afgesloten, en we rijden terug naar de hoofdweg. Op de kaart zie ik dat de dichtstbijzijnde stad Borgarnes is. Borgarnes licht een 40 kilometer verderop. Omdat de wind een heel stuk is afgenomen, en het hier om een asfaltweg gaat kan ik een 80 a 90 kilometer per uur halen. Toch duurt een half uur dan erg lang. De pijn wordt langzaam erger, maar ik kan hier weinig aan doen. Pijnstillers, die we altijd wel bij hebben wil ze niet. Ik vraag haar te proberen de schouder te ontspannen, en dat geeft wel wat verlichting. Een 25 minuten later rijden we Borgarnes binnen. Nog voordat ik een informatiebord kan raadplegen zie ik een blauw bord met een rood kruis, ha een doctor denk ik, maar nee, een compleet ziekenhuis. Het eerste wat opvalt als we het ziekenhuis inlopen is een schoenenrek. Blijkbaar is het hier ook in het ziekenhuis gebruikelijk je schoenen uit te doen alvorens verder te lopen. Gezien onze modderige schoenen, die nog vol zitten met het zand van Rauðhalsahraun lijkt ons dat wel een goed plan. Eerst help ik Ans uit de schoenen, dan doe ik mijn eigen schoenen uit. In het ziekenhuis is het erg rustig, geen haastige mensen die rondrennen. Aan de balie leggen we uit wat er gebeurt is, en de medewerkster gaat op zoek naar een dokter. 10 Minuten later zitten we in de röntgen kamer, omdat de behandelkamer al vol was. Na even wat getob met de trui die toch echt uit moet gaat Ans op haar buik op de behandeltafel liggen, en al vrij snel weet de doktor de arm weer in de juiste positie te manoeuvreren. Ook geeft hij Ans tips voor het geval het zich herhaalt. Voor de zekerheid worden van de schouder nog wat Röntgen foto´s gemaakt, en hierop ziet alles er goed uit. Het is voor de verpleegster wel een hele opgaaf het apparaat in te stellen, en ik krijg de indruk dat het apparaat hier niet veel gebruikt wordt.
Omdat we nu toch al in Borgarnes zijn besluiten we Tolli & Kata maar eens te bezoeken. Helaas is big breaker niet thuis, en dat betekent dat ze dus waarschijnlijk op vakantie zijn. Een buurvrouw die voor hen op het huis en de kat past bevestigt dat. We kijken even wat rond in Borgarnes, en vervolgen daarna de route naar Reykjavik.
Dit keer nemen we de tunnel. Het snijdt een 45 kilometer af, en de andere weg hebben we al een paar keer gereden. De tunnel kost voor een personen auto 1000 kronen, maar dan heb je ook wat. Ruim 5700 meter lang, en met een afdaling van 8% waardoor het lastig is de maximumsnelheid van 70 vast te houden. Aan het eind van de tunnel kijken we weer in het felle zonlicht wat hier ondertussen is gaan schijnen, en ik grijp snel naar mijn zonnebril. Nog eens 25 kilometer later staan we aan de haven van Reykjavik. We lopen hier wat rond, en komen al snel in het voor ons bekende deel van Reykjavik. We lopen daar binnen bij de tourist information, om een brochure te halen voor de evenementen van de cultural night, en informatie in te winnen voor de halve marathon. We worden verwezen naar het sportcomplex bij de camping, waar Ans zich inschrijft terwijl ik me lekker ontspan met het boek “rookspringers”. Ze komt terug met nummer 615, en een Reykjavik Marathon T-shirt. Morgen is voor haar een belangrijke dag, meedoen aan de Reykjavik Marathon. Nu we toch bij de camping zijn besluiten we er ook maar te blijven. De camping is misschien wel twee keer zo duur als een andere camping, maar daarvoor krijg je dan ook meer dan een standaard toiletgebouw met wastafel. De douches zijn gratis, en er zijn wind en regenvrije gelegenheden om je eten te bereiden. Niet dat wij dat nodig hebben, maar het is er dan toch.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *